Nanacht

Het is half zes ’s ochtends en ik ben wakker. Nu is dat wellicht geen vreemd tijdstip voor langeafstandsforenzen of generatiegenoten met kinderen. Maar ik ben geen forens en ik heb geen kind. Er is geen reden voor mij om om half zes wakker te zijn. Ik ben ook niet een beetje wakker. Ik ben ontzettend wakker. Ik bedenk me hoeveel nuttige en minder nuttige dingen ik zou kunnen doen als ik nu zou opstaan. Ik stel me voor dat ik de dag openscheur als een rijpe sinaasappel. Dat ik haar verslind. De dag is een puist en ik ga haar uitknijpen.

Om zes uur hardlopen, dat lijkt mij een goed begin. Ik heb niet meer gerend sinds de wintertijd is ingegaan. Je mag gerust concluderen dat ik een weinig ambitieuze renner ben. (Wetenschappers hebben een keer ontdekt dat sommige mensen met een genetische aanleg voor een depressie nou net ook de stakkers zijn die niet blij worden van hardlopen. Dubbel pech dus.) Ik houd niet van rennen, maar wel van de sportieve indruk die ik achteraf wek. Met mijn rood aangelopen hoofd lijkt het even alsof ik het soms lekker vind om mijn fysieke grenzen te verschuiven, mezelf pijn te doen. Sport is een geaccepteerde vorm van automutilatie, maar daar hoor je verder niemand over.

“Er rusten wrede beloftes in het kalme, natte gras.”

Ik houd niet van rennen, maar wel van de vroege verstilling op straat. De enige mensen die je zo vroeg tegenkomt zijn enge fanaten, slapelozen en mensen met honden (een hond hoeft overigens fanatisme noch slapeloosheid uit te sluiten). De ochtend is doordrenkt van nanacht. Plassen asfalt lichten op, en doven, wanneer ik voorbijren. Er krioelen ongure types in het struikgewas. Er rusten wrede beloftes in het kalme natte gras. Blikjes naast een prullenbak, een slecht gemikt verlangen met scherpe randjes. Amsterdam slaapt. De zon zal vandaag pas om kwart voor negen opkomen. Kwart voor negen, dat duurt nog zeker drie uur. Ik draai me nog eens om.

 

Korstje

Ik heb een koffietent waar ik graag en vaak kom. Ik verdedig haar wanneer ze beschuldigd wordt van overdreven hip gedoe. Maar vandaag twijfel ik. Op het krijtbord lees ik matcha smoothies, soya lattes, overnight chiazaadpudding en zelfs, godbetert, Himalayazout. Maar wat mij pas echt doet wankelen is de pannenkoekplant op de balie. Gelukkig neemt er op dat moment een niet bijzonder hippe meneer schuin tegenover mij plaats. De meneer heeft geen laptop. Geen baard. Geen snor. Hij drinkt een espresso en een glaasje water. Verder doet meneer niks. Omdat ik een significant onderdeel van zijn enigszins beperkte gezichtsveld ben, besluit ik nog even te wachten met mijn natte broodje mozzarella.

“Ik was een korstje dat moest worden losgekrabd.”

Een tweede man voegt zich bij de eerste. De derde leunt op mijn tafel. De taal die de heren met elkaar spreken, klinkt Oost-Europees. Mijn Poolse ex-stiefmoeder heeft een interessante reflex veroorzaakt. Eerst voel ik een milde weerzin, maar meteen daarna doet de hersenschors haar werk. Het grote sussen begint. Het omdenken. Want die reflex van mij is natuurlijk maar een vieze reflex. Die heren naast mij zijn vast heel aardige mensen. Het is ook niet zo dat mijn ex-stiefmoeder een onderontwikkelde heks was. Ze hield van Vermeer, Pink Floyd en fotografie. Ze kon goed koken. Maar ik, het stiefkind, was een matige eter en nogal introvert bovendien. Er is weinig zo vatbaar voor interpretaties als de stilte. En – als ik mijn stiefmoeder moest geloven – weinig zo gekmakend. ‘Waarom zeg je niks?’ ‘Waarom vind je mij niet aardig?’ ‘Ik ben toch geen monster?’ Mijn stiefmoeder deed moedige pogingen om mijn perfect verzegelde binnenwereld open te breken. Ik was een korstje dat moest worden losgekrabd. Misschien had ze gelijk. Het zijn de stille types waarvoor je moet uitkijken. De slapende vulkanen. De glimlachende moordenaars. In het meest gunstige geval ontstaat er hooguit wat poëzie.

Mijn Oost-Europese buren weten niets van slapende vulkanen. Ze praten ongehinderd terwijl ik voorzichtig in mijn broodje bijt. De zompige bodem biedt weinig houvast.

 

Eisbären müssen nie weinen

Een tijd terug kocht ik een ansichtkaart van iemand die, enkel gehuld in een ijsbeervacht, op een barkruk zit in de sneeuw. Dat vond ik grappig. De rare hoekige vormen van het ijsbeerlijf verraden het knokige mensenlichaam onder de vacht. De ijsbeerfiguur zit op de kruk alsof hij zich vreselijk verveelt. Maar nu, wanneer ik naar de kaart kijk, denk ik aan Sjaak.

“Ik word er een beetje ongelukkig van, zeker zo vlak voor kerst.”

Sjaak, zo heet de stervende ijsbeer op mijn Facebooknieuwsfeed. Althans, zo heb ik hem maar genoemd. Sjaak draagt zijn vacht als een flodderige hipsterjas. Hij kan zich niet herinneren wanneer hij voor het laatst gegeten heeft. Sjaak steekt af tegen het bruine landschap dat ooit, toch niet zo lang geleden, nog wit was. De foto van de uitgemergelde ijsbeer schreeuwt klimaatverandering. Maar ik kan niet goed naar hem en zijn sterven kijken. Ik word er een beetje ongelukkig van, zeker zo vlak voor kerst. Klimaatverandering, heb ik begrepen, is een donkere zuigende kracht waardoor ijsschotsen afbrokkelen en zeespiegels stijgen. Maar de ramp is zo immens en Sjaak zo ver weg. Veel liever kijk ik in katatone stupor naar kattenvideo’s terwijl de wereld om mij heen geruisloos en onomkeerbaar vergaat. Ik heb nooit beweerd dat ik een held ben.

Ondanks mijzelf besluit ik de volgende dag de Alwetende te raadplegen. Ik typ: Wat kan ik doen aan… De Alwetende vult mijn gedachten automatisch aan: hielspoor, ontstoken tandvlees, aambeien. Mensen lijken online vooral op zoek naar verlichting van hun kleine fysieke ongemakken. Ik kom op een website met concrete tips om energie te besparen. Thermostaat omlaag, lichten uit, andere politici, minder vlees eten, oplader uit het stopcontact. Hopla, een kind kan de was doen, bij voorkeur op dertig graden. Ik las ook dat een leeg diepvriesvak veel meer energie vreet dan een goedgevuld vak. Het vriesvak als begin en eind van de opwarming van de aarde, je verzint het niet. Daarom, verbeter de wereld en koop een vegetarische diepvriespizza.

 

De Hond

De suppoost vraagt of ik Nederlands ben. Ik knik en vraag me af wat ik fout doe. Is het mijn jas? Betreed ik verboden gebied? Maar in plaats van een correctie begint de man te praten over honden. Hij vraagt me welke ik het mooiste vind en waarom. Hij wijst naar de grote knuffelbeesten in de expositieruimte. De knuffelbeesten, drie honden, zijn kunst. Dat weet ik vrij zeker, omdat er een metalen kabeltje voor is gespannen. De kabel is laag genoeg om over te kunnen struikelen. Misschien staat de suppoost daarom op deze plek. Ik wijs de groene hond aan. ‘Meer detail,’ probeer ik eerst nog serieus, want je weet maar nooit hoe ernstig de suppoost het meent. ‘Maar ook omdat hij wat..’ Ik zoek het goede woord. Dik. Omdat hij dik is. Gezellig dik. De suppoost onderbreekt me gelukkig: ‘Het enige goede antwoord is de groene, omdat ‘ie op mij lijkt.’ Hij knikt tevreden en steekt zijn buik nog iets verder uit. Ik lach met hem mee.

De suppoost, die uit Kazachstan komt, houdt daarna een onnavolgbaar verhaal over honden. Ik denk eerst nog dat hij het kunstwerk uitlegt. ‘Tot februari’, zegt hij, ‘kan je met de hond trouwen. Of scheiden, dat kan ook.’ Ik glimlach meewarig. Met een kunstwerk trouwen is vast vooruitstrevend en dan heb ik het niet eens over de metafilosofische implicaties over de liefde, het huwelijk, of de behoeften van de moderne mens. De suppoost geeft ook een beschrijving van het karakter van de hond. Ineens begrijp ik het, de beste man heeft het over Chinese astrologie. Ik beken hem, iets te enthousiast misschien, dat ik een hond ben. ‘Dan word  je volgend jaar 24 of 36.’ De suppoost verrast mij opnieuw. Zou hij van alle tekens de geboortejaren weten? ‘Kom je terug in februari?’ vraagt hij. ‘Dan is alles weer anders.’ Het klinkt als een belofte.

16 februari 2018 begint het jaar van de Hond.