Defect

Ze neemt een selfie met Jezus aan het kruis. Ze lacht er vriendelijk bij. Ze zal een jaar of vijftig zijn, gok ik. Haar echtgenoot kijkt stoïcijns voor zich uit. De echtgenoot bidt dat zijn leven een generale repetitie is. Als het slecht gaat, denkt hij, komt het straks wel goed.

“Ze persen de eeuwigheid samen op een SD-kaart.”

Ik verwonder mij over het gemak waarmee de toeristen zichzelf op de foto zetten. Menigeen kijkt zwoeler naar hun telefoon dan ze ooit naar een ander keken. Een jong afgetraind stel maakt er vlak voor mijn neus een heuse fotoshoot van. Nu een waarbij we elkaars hand vasthouden met de Sagrada Familia als een plomp kind tussen ons in. Nu een waarbij we elkaar omhelzen. Nu een spontane zonder zonnebril. Bij andere stelletjes poseert alleen de vrouwelijke helft. Ik zie meisjes staan op trappen, voor fonteinen, op uitzichtpunten of op van die betonblokken om al te agressieve busjes tegen te houden. Ze lachen er soms bij, de meisjes, maar vaker nog kijken ze verveeld in de verte. Niemand vindt dat gek. Dit zijn de beelden waaraan we gewend zijn. Chagrijnige modellen met licht geopende monden alsof hun tongen en tanden net niet passen. O ja, en die eeuwenoude kerk graag ook nog erbij op de achtergrond, gaat dat lukken denk je? De jongens zijn gewillige fotografen. Ze begrijpen dat vastleggen ook een vorm van liefde is. Ik heb je gezien, zeggen ze, jij doet ertoe. Ze persen de eeuwigheid samen op een SD-kaart.

Ik maakte foto’s van mijn gezicht lang voor daar een woord voor bestond. Ik keek meestal vrij serieus op die foto’s. Een poging tot mysterie, wellicht. Het waren geen foto’s om te delen. Het was eerder een soort zelfstudie: Dit blijft er van mij over wanneer ik niet lach naar een ander. Nu heb ik de ander nodig om oprecht te kunnen lachen op een foto. Dat is mijn defect. Jezus is niet voldoende.

Held

Paolo had de eindredacteur van de krant onder druk gezet om een ontmoeting te regelen met onze held. Want, zei hij, daar hadden wij het toch allemaal voor gedaan? Mensen die namens een denkbeeldige ‘wij’ particuliere gevoelens uiten vind ik een beetje eng. Sowieso wordt de wij-vorm te vaak door individuen gebruikt om te koketteren met goede smaak (‘Nee, wij eten alleen maar biologisch’). Overigens kan het ook de andere kant uitslaan. Ik heb een tijd een vriend gehad die op het eind van de avond kon zeggen dat hij zo naar zijn huis ging. We woonden toen al een paar jaar samen.

“Ik vind dat je je helden niet moet ontmoeten, laat staan omhelzen.”

Ik vind dat je je helden niet moet ontmoeten, laat staan omhelzen. Mijn held rook naar wasverzachter. Slapende baby’s in ledikantjes. Ik vroeg me af of mijn held soms veel zweette door de omhelzingen met al zijn bewonderaars. Of hij daarom elk uur van shirt wisselde, zodat hij voor iedere bewonderaar weer nieuw rook. Mijn held had een scheerwondje onderaan zijn kin. Misschien moest hij het nog leren, dat scheren. De omhelzing had precies de juiste duur, met alle handen op de juiste plaatsen. Paolo bleef maar herhalen dat dit toch was waar wij het allemaal voor hadden gedaan. Niet alleen om onze held te zien, maar vooral om door onze held gezien te worden. Paolo was gevoeliger dan ik dacht.

De vrouw die na mij aan de beurt was, vroeg of Arnon vandaag pinda’s of pindakaas gegeten had. Mijn held hield even zijn hand voor zijn mond om zijn adem te controleren. Hij schudde zijn hoofd. ‘Ik ben namelijk vreselijk allergisch voor pinda’s,’ zei de vrouw triomfantelijk. ‘Ik kan bij wijze van al een aanval krijgen als iemand hier een boterham met pindakaas heeft gegeten.’ Ze haalde een spuit uit haar handtas. Die moest hij gebruiken als ze een aanval kreeg. Ze wees hem de delicate plek waar ze geprikt moest worden. ‘Ik verzeker u dat ik geen pot pindakaas heb aangeraakt vandaag.’ Mijn held opende liefdevol zijn armen. Ik kan mij vergissen, maar de vrouw leek teleurgesteld.

Logica voor als het jeukt

De mug is toe aan zijn tweede voeding vannacht. Volgens mij heeft hij al mijn ledematen al gehad. Zelfs het middelste kootje van mijn rechter middelvinger. Dan moet je wel lef hebben, de hand steken die je probeert te slaan. Terwijl de mug van mij drinkt, denk ik na over korstmossen. Ik houd van het woord ‘korstmos’. Het klinkt als kerstmis voor kleuters die nep-Noors met elkaar spreken. Kørstmøs. Rare kleuters.

Een korstmos is het schoolvoorbeeld van symbiose. Een korstmos bestaat uit een schimmel en een alg die elkaar met wederzijdse instemming gebruiken om te overleven. Het type relatie waarbij beide partners, maar in elk geval toch de schimmel, er aan onderdoor gaan bij een eventuele scheiding. Gelukkig scheiden schimmels en algen bijna nooit.

Samenleven met een parasiet is misschien wel te prefereren boven een symbiotische relatie. De parasiet is de gastheer weliswaar tot last (hij denkt alleen maar aan zichzelf en slikt nogal luidruchtig), maar het loopt zelden uit de hand. De gastheer weet precies wat hij aan de parasiet heeft: helemaal niks. De parasiet zal de gastheer nooit verlaten zolang de gastheer hem iets te bieden heeft en de gastheer heeft veel te bieden.

“In de symbiotische relatie is het een ongeschreven regel dat niemand zichzelf ooit hardop afvraagt wie van hen de schimmel is en wie de alg.”

Met de symbiotische partner is het samenzijn een puzzel van twee stukjes. Aan alle rafelranden van jezelf begint de ander en andersom. Jullie vormen een perfecte korstmos. De alg kan waarschijnlijk wel zonder de schimmel, maar de schimmel verpietert zonder de alg. In de symbiotische relatie is het een ongeschreven regel dat niemand zichzelf ooit hardop afvraagt wie van hen de schimmel is en wie de alg. Je komt er vanzelf wel achter als het voorbij is. Dat je ex eigenlijk verdomd goed zonder jou kan bijvoorbeeld.

Mijn neefje van twee maakte laatst een puzzel waarbij alle stukjes met een beetje geweld wonderwel in elkaar pasten. Volgens diezelfde logica kan iedereen met gebruik van een beetje geweld mijn wederhelft worden. En iedereen kan mij ook weer verlaten. Liever word ik op gezette tijden mondjesmaat leeggezogen dan te worden verlaten door mijn wederhelft.

Vandaag is een kortere versie van deze column ook te lezen als Voetnoot in de Volkskrant.

Dostojevski

Er zit een gast naast me die Dostojevski leest. In het Duits. Hij onderbreekt zijn poging tot Russische literatuur (maar dan dus Duits) door een eigenhandig gerolde sigaret te roken en hapjes te nemen van een tomatenquiche. Ik weet dat het onverstandig is, of toch op z’n minst typisch, maar ik geloof dat ik later een man wil die af en toe rookt. Eentje die zijn koffie zwart drinkt. Eentje die weleens iets te laat naar bed gaat en mij dan wakker maakt. Bij voorkeur zijn die drie mannen trouwens samen één man. Deze man mag mij liefdevol uitlachen wanneer ik thee drink. Samen krijgen we kinderen die in z’n geheel niet op mij lijken, omdat ik zo recessief ben als de pest.

“Jongens die met hun negentien jaar al leden aan een diep doorleefde Weltschmertz waar ik hen dan in al mijn barmhartigheid vanaf zou helpen.”

Vroeger vond ik jongens aantrekkelijk die weinig lachten. Bleke jongens die roerloos aan de rand stonden van de kroeg en die door hun wimpers heel even naar mij loerden. Jongens voor wie ik eigenlijk niet bestond. Jongens, zo stelde ik me dat voor, die in hun vrije tijd nadachten over wereldpolitiek of Russische literatuur of die toch in elk geval Sartre konden citeren. Jongens die met hun negentien jaar al leden aan een diep doorleefde Weltschmerz waar ik hen dan in al mijn barmhartigheid vanaf zou helpen. Ik was licht, zij waren duister. Samen zouden we een schemergebied creëren waarin ontstellend veel mogelijk was. In de jaren erna heb ik nochtans weinig gesproken over wereldpolitiek of Russische literatuur met mijn niet zo bleke geliefden. Soms fluisterde ik: ‘De hel, dat zijn de anderen’ en dan werd ik wat meewarig aangekeken.

De vader van mijn onherkenbare kinderen is misschien dertig jaar. Hij krabbelt zinnen in een boek. Ik denk dat hij een hipster is of een schrijver zonder schaamte. Hij luistert naar muziek op zijn koptelefoon terwijl we nu ook samen zouden kunnen luisteren naar de glasbak of de tram. Ik zou hem kunnen vertellen over de sneeuw. De sneeuw in mijn straat is beweeglijk en licht als honderden vlindervleugels. We moeten snel zijn, waarschuw ik, voor ze wordt opgeveegd. Ik sleur hem aan zijn koptelefoon de iepensneeuw in.

Radicaal

Mijn moeder en ik dineerden in een theatercafé dat mijn standaard toevluchtsoord is wanneer alle hippe eettentjes in de buurt al vol zitten met mensen die wel kunnen reserveren. Naast ons zat een knap stel dat duidelijk te verliefd was geweest om te reserveren. Ik schatte ze midden twintig. Ze waren verliefd van het misselijkmakende soort.

“Er komt een moment dat hij haar onzekerheid eindelijk herkent als het zwarte gat waar geen enkel compliment ooit nog uit terugkeert.”

Als ze elkaar niet ‘lief’ of ‘lieverd’ noemden, aaiden ze wel elkaars wangen en wimpers. Zij deed lang (minstens net zolang als ik) over het kiezen van haar hoofdgerecht en hij vond het allemaal best. ‘Doe maar rustig aan, lieverd,’ fluisterde hij in haar hals. ‘We hebben geen haast.’ Toen gaf hij haar een kus. Wacht maar, dacht ik, er komt een moment dat hij zich gaat ergeren aan haar getreuzel en haar onzekerheid eindelijk herkent als het zwarte gat waar geen enkel compliment ooit nog uit terugkeert. Aan mijn tafel werden ondertussen ferme beslissingen gemaakt over hoofdgerechten. Een dessert, dreigde ik, wordt zelfs niet uitgesloten. De verliefde jongeman bestelde de spareribs, de jongedame iets zonder vlees. Ze koerden en knuffelden alsof het een lieve lust was. Wacht maar, dacht ik, er komt een moment dat zij die draadjes van dode beesten tussen zijn tanden best wel goor vindt en zijn meegaandheid herkent als een gebrek aan karakter. Maar tot die tijd zoenden zij met elkaar alsof er nog iets lekkers viel te halen in de achterste kies van hun lief. Een stukje dadel misschien. Dat was nog best lastig om eruit te wippen met je tong.

Mijn schoonzusje vertelde laatst op een feestje dat veel zelfdodingen plaatsvinden in het voorjaar. Ik denk dat mijn schoonzusje het complete kwartetspel van ‘manieren om (bijna) dood te gaan’ uit haar hoofd kent (Mag ik van jou uit de categorie ‘noodlottige etenswaren’ de pindanootjes?). Ik denk ook dat mijn schoonzusje weleens gelijk zou kunnen hebben. Het voorjaar begint wanneer het geluk van de ander radicaal in je gezicht wordt uitgesmeerd.