Vuurwerk

Het ging niet om het vuurwerk. Het ging om ’s nachts met een half glas champagne en een open jas de straat op gaan. Hoe koud het ook was, de jas ging niet dicht, want we hielden elkaar vast en het duurde toch maar even. Niet flauw doen. Samen met bleke neuzen en strak gevouwen armen naar de hemel staren. De opgetogen oh’s en ah’s na elke knal. De bewondering moest worden uitgesproken alsof het eenĀ  bezwering was. Het ging niet om het vuurwerk. Het ging om een onderbreking van onze gewone, kleine dagen die zich aaneenregen tot een niet bijzonder noemenswaardige tijd. We doorbraken de sleur door onze intense blikken, als gloeiende kooltjes, naar boven te richten. We vertelden elkaar sprookjes of deden beloften waarvan we toen al vermoedden dat we ze niet konden houden, wat in feite op hetzelfde neerkomt, maar sprookjes klinken gezelliger. Het ging ons niet om het vuurwerk. Het ging om vol goede moed, of steeds vaker tegen beter weten in, uitkijken naar het volgende jaar. Elkaar het beste wensen. Elkaar vergeven. Elkaar het licht in de ogen gunnen. Dat is wat we uit alle macht probeerden voordat we de voordeur dichttrokken. We knipten de lichten uit en sloten onze ogen. We lagen in bed, achter onze oogleden ontvouwden zich kleurrijke bloemen. In ons hoofd ontketenden zich vage revoluties en onzegbare openbaringen. We zwegen en koesterden wat ons langzaam ontglipt.