Column

Liefde in tijden van Corona: Deel 9

Op de zesde dag merkte Guilia een lichte verbetering, althans, het voelde niet langer alsof iemand aardappelmesjes langs de binnenkant van haar longen en luchtpijp schraapte. Ze kon hele zinnen uitspreken zonder te hoesten. Het was daarom op de zesde dag dat Guilia hernieuwde interesse kreeg in het leven buiten de krijtwitte afdelingsmuren. Buiten, dacht ze, moest het ongemerkt, maar triomfantelijk lente zijn geworden. ‘Daar wil je niet heen,’ oordeelde Matteo. ‘Waarom niet?’ Guilia’s stem klonk scherp, bijna opstandig. Matteo monsterde haar. Hij leek voor het eerst te twijfelen wat hij tegen haar moest zeggen. ‘Dat daar,’ hij knikte naar het naburige gebouw, ‘is het eindstation.’ Samen keken ze naar de rijen ziekenhuisbedden waarin mensen lagen in identieke blauwe hemden.

Liefde in tijden van Corona: Deel 8

‘De eerste dag kan een shock zijn,’ had Matteo gezegd. Wanneer zijn eerste dag was geweest, had hij niet verteld, maar de kalmte waarmee hij tussen de ziekenhuisbedden wandelde en het gemak waarmee hij praatjes aanknoopte, verrieden een verblijf van tenminste een paar weken. Als Matteo niet net als elke andere patiënt een lichtblauw hemd had gedragen, had hij voor een volstrekt gezond persoon kunnen doorgaan. Twee keer per dag rende een roedel artsen de afdeling op om hun oren te luisteren te leggen tegen de reutelende longen van de patiënten. Het was op die momenten spannend om te ademen. Maar Matteo had Guilia verzekerd: Hier was geen enkel bezoek welkom, dus ook geen man met een zeis.

Liefde in tijden van Corona: Deel 7

‘Kijk aan, de paradijsvogel ontwaakt…’ De jongen stond op een armlengte afstand van Guilia’s bed. Zijn glimlach was gul en geruststellend, alsof ze reeds kennis hadden gemaakt. De jongen leek niet ziek. ‘Wie?’ raspte Guilia. Ze schrok van haar eigen stem. ‘Kennen wij elkaar?’ Guilia reikte naar het glas water op het nachtkastje. Naast het glas lag een fenomenaal gevouwen vogeltje. Het had een nieuwsgierig kopje met ogen van inkt. ‘We hebben kort met elkaar gesproken,’ zei de jongen, ineens schijnbaar verlegen. ‘Maar ik vermoed dat je me verwarde met iemand anders. Je drong erop aan dat ik je zou omschrijven als een koekje…’ Toen kon de jongen zijn lach niet meer bedwingen. Guilia keek hem ontzet aan.

Liefde in tijden van Corona: Deel 6

Oom Georgio zat op de rand van haar bed. Hij vouwde een vogeltje van origami, iets waarvan ze zich niet kon herinneren dat hij dat ooit eerder gedaan had. ‘Denk je dat ik hier ooit wegkom?’ vroeg Guilia. ‘Levend, bedoel ik.’ Oom Georgio trok licht zijn schouders op, alsof het niet van belang was in welke vorm Guilia het Coronahuis zou verlaten. ‘Wat maak je?’ vroeg ze tenslotte. ‘Een mus.’ ‘Waarom?’ ‘Waarom niet? Niet iedereen kan een paradijsvogel worden.’ ‘Wil je tegen mama zeggen dat ik me beter voel? Dat ik alleen maar even moet uitrusten?’ ‘Dat is goed, liefje. Ik stuur mijn vogeltje wel met een boodschap.’ Het musje wipte op zijn wijsvinger, schudde zijn delicate papieren kopje en vloog toen door het open raam naar buiten.

Liefde in tijden van Corona: Deel 5

De mannen in witte pakken en maskers kwamen sneller dan verwacht. Alsof ze al die tijd, een leven lang wellicht, zich hadden voorbereid in de schaduw van de kerk om Guilia op die ene 20 maart van de grond te rapen. Haar familie, die inmiddels op tien armlengtes bleef staan, keek toe hoe Guilia op een brancard gelegd werd. Guilia kwam pas bij bewustzijn toen ze door  vreemde, koele handen werd opgetild. Van de gemaskerde gezichten kon zij niks aflezen. Ze keken haar niet eens aan. Voor hen was zij een explosief pakketje dat zo snel mogelijk moest worden ontmanteld. Terwijl Guilia werd weggedragen, herkende zij haar ouders in twee versteende figuren die haastig slonken.