Column

Liefde in tijden van Corona: Deel 4

De vers omgewoelde aarde reikte tot aan het pad. De doden lieten slechts een smal slingerend spoor over voor de levenden. Als er een plek bestond waar mensen na hun dood heengingen, iets waar Guilia overigens niet in geloofde, zei ze, dan zou oom Georgio zeker niet alleen zijn. Guilia’s moeder had dankbaar naar haar dochter geknikt, vergezeld door een flauwe glimlach. De dankbaarheid maakte echter snel plaats voor ontsteltenis en daarna angst, altijd weer de angst. Midden in de begrafenisstoet kreeg Guilia een hoestbui die haar abrupt tot een paria maakte. Haar moeder wilde Guilia nog een zakdoekje aanreiken, maar iemand (was het tante Eidith geweest?) schreeuwde uit de buurt te blijven. Guilia’s moeder schrok zodanig dat het zakdoekje willoos naar de aarde dwarrelde.

Liefde in tijden van Corona: Deel 3

Oom Georgio was patissier geweest en had de gewoonte om mensen te beschrijven alsof het koekjes en gebakjes waren. Hij kon iemand uitkiezen in de menigte en dan Guilia aanstoten: “Daar, daar loopt een biscotto, zie je dat? Zie je zijn afgemeten passen? Zijn harde kern? Een taaie gast, maar als je hem een goede grap vertelt, breekt hij voor je ogen in tweeën. En daar, die dame met het blauwe tasje? Dat is een broze. Als je lief voor haar bent en goed naar haar luistert, dan smelt ze misschien wel op je tong…” Het was daarom voor niemand op de begrafenis een verrassing dat Guilia oom Georgio had vergeleken met een canollo. Iedereen wist hoe zacht canolli waren, en hoe makkelijk ze braken.

Liefde in tijden van Corona: Deel 2

Verjaardagsfeesten werden in het hele land voor onbepaalde tijd opgeschort, maar begrafenissen werden in afgeslankte vorm nog toegestaan. Alleen directe familieleden hadden het recht om afscheid te nemen van een overleden dierbare. Condoleren mocht, mits op een armlengte afstand. De doden werden in tijden van Corona uitgezwaaid met lege, koude handen. Voor Guilia, die toen nog geen mevrouw Garcia genoemd werd, was de dood van haar zachtaardige oom Georgio daarom niet alleen een trieste gebeurtenis, maar ook een welkome onderbreking van het monster dat verveling heette. Ze mocht voor het eerst sinds weken weer naar buiten. En het was precies daar, op een armlengte afstand, dat de jonge Guilia haar grote tragische liefde ontmoette.

Liefde in tijden van Corona: Deel 1

Het was onvermijdelijk: het briefje op de deur bracht mevrouw Garcia uit haar gebruikelijke evenwicht. Mevrouw Garcia, die vroeger gewoon Guilia genoemd werd, was zeventien toen ze voor het eerst van het Coronavirus hoorde. Ze was achttien toen het virus, aanvankelijk geruisloos als een vlinder, het hart van haar stad infecteerde. Toen de regering de listigheid van het virus doorhad en het zelfs omschreef als ‘de onzichtbare vijand van het volk’, was het eigenlijk al te laat. Nagenoeg alle inwoners, met uitzondering van artsen en apothekers, werden gedwongen tot een langdurig isolement om verdere verspreiding van het virus tegen te gaan. Op straat zag je vrijwel niemand. Er heerste een post-apocalyptische stilte alsof iedereen tegelijk z’n adem inhield.

Precies zo

Ze keken naar mij alsof ik hen deed denken aan de ander. Wat achteraf gezien vreemd is. Degene die ik voor het gemak Vader zal noemen, was niet veel thuis. Vader maakte de dagen lang en deed iets met computers. Wij vroegen er niet naar. Met ‘wij’ bedoel ik Moeder en ik. Moeder werkte thuis. Soms hielp ik haar door water te dragen naar de betonnen torens die verspreid stonden rond ons huis. Meestal had ik al de helft van het water gemorst tegen de tijd dat ik bij een van de torens aankwam. Ons huis stond best op een bijzondere plek moet je weten (al had je dat misschien al door). We leefden feitelijk in een soort moeras, en omdat niemand in een moeras wil wonen, woonden onze buren zeker op een kwartier fietsen. In het moeras had je ook droge plekken, daar stonden de betonnen torens. Elke toren had een deur, al snap ik niet waarom, want die deuren gebruikten wij nooit. Wij gebruikten een metalen ladder om boven op het platform te komen. Daar stonden voor mij onbegrijpelijke, bekabelde voorwerpen met hun spitse punten gericht naar de hemel. ‘Dat is om de bliksem af te leiden,’ zei Moeder. Kennelijk verveelde de bliksem zich nogal. Als ik vanuit het huis naar de torens keek, stelde ik mij voor dat de torens in onze moerastuin eigenlijk gigantische vogelverschrikkers waren. Het viel me op dat de lucht boven ons huis altijd vrij was van vogels. Zelfs in de lente, als ik aan alles voelde dat er iets op het punt stond om open te barsten, bleef de hemel radeloos leeg. Een heel enkele keer zagen we een vliegtuig in de verte. ‘Verberg je,’ zei Moeder. Ik wist niet of ze op dat moment een grapje maakte, dus ik bleef doodstil staan. Dat was ook een soort van verdwijnen, dacht ik. Moeder klaagde nooit wanneer ik weer eens water had gemorst. Moeder leek alle restjes te accepteren die het leven haar toewierp. Moeder was een hongerige hond. Ik wilde later precies zo zijn.