Amsterdam

Waar ik vandaan kom, blijven de buien hangen, staan de bruggen vast en is een pannenkoek een maaltijd op kinderfeestjes. Ik ben een Limburgse in Amsterdam. Deze week vier ik mijn tienjarig bestaan als import-Amsterdammer.

Ik heb nooit de lokroep van de hoofdstad gehoord totdat ik hier een baan kreeg. Ik weet nog goed dat ik het Van Goghmuseum bezocht na mijn sollicitatiegesprek. Ik voelde me heel wat, een vrouw van de wereld. Zelfstandig, opgeleid, cultureel geïnteresseerd. Tot ik op weg naar het Amstelstation van tram moest wisselen. Ik wapperde in nauwelijks verhulde paniek met mijn blauwe strippenkaart naar de conducteur. Hij: ‘Maar dit is een hele andere zone!’ Ik: Je moest eens weten.

Mijn eerste Amsterdamse woning was een eeuwenoud dijkhuis naast een nog ouder kerkhof. Een vreemd rustpunt te midden van het tumult. Op een donkere winterochtend opende ik de voordeur en tegenover mij, enkel gescheiden door een voetgangerspad en een hekwerk, zag ik een man staan in een kuil. Een grafkuil. Toch niet bijzonder diep. De man en ik groetten elkaar alsof er niks aan de hand was.

Voor mijn tweede woning ben ik opgelicht. Hij handelde in olijfolie en eikenhouten meubels. Zij was zwanger. Ze wilden naar België. Baby’s groeien beter in België, moeten ze gedacht hebben. Ze sprak vol lof over de frisse lucht daar. Het appartement rook naar wiet en het balkon stond vol met vuilnis, dus ik snapte haar verlangen wel. Na de overhandiging van een smak geld verdween het stel van de radar.

De mensen schreeuwen hier lelijke dingen tegen elkaar, vooral in het verkeer. Het is geen fraai welkom voor de weekhartige nieuwkomer, maar het went. Toch is de grote stad ook een bevrijding voor eenieder die zichzelf opnieuw wil uitvinden, voor eenieder die afwijkt van het gemiddelde. Voor eenieder die wil schuilen in anonimiteit. Voor eenieder die wil schelden met deegwaren. Voor eenieder die naar smoesjes zoekt (‘De brug stond open’). Voor eenieder die wil wachten tot de bui overwaait. De bui waait over. Echt.

 

Ritalin

Hij snijdt zijn ritalin eerst in halfjes en dan kwartjes. Het is sterk spul en hij wil minder. Hij zit kromgebogen aan de keukentafel. Waar nu de witte kruimels liggen, staat ’s ochtends zijn havermoutpap met bessen en banaan. Zijn handen lijken te groot voor de klus. Het is een secuur werkje en ik onderbreek hem. We zouden samen naar de jarentachtigfilm ‘Als je begrijpt wat ik bedoel’ kijken. Maar terwijl ik in de woonkamer naar Zwelgje keek, sneed hij ritalin in de keuken.

De gesprekken met L. zijn als twintig openstaande tabbladen. Ze vervelen geen moment, maar ik raak al snel het spoor bijster. De clue ontbreekt vaak. Maar het maakt niet uit, want hij is intelligent en gepassioneerd. In zijn hal hangt een whiteboard met zijn rooster. Tussen de afspraken met zijn bijlesklanten, probeer ik mijn eigen naam te vinden. Mijn naam die een andere kleur krijgt, omdat ik geen werk ben. Op de muren van zijn keuken en slaapkamer staan handgeschreven levenswijsheden die vermoedelijk bedoeld zijn om hoop en troost te bieden. Zelfs op een badkamermuur kleven blaadjes met aantekeningen (‘no more ideas down the drain!’). Ik ben verliefd, denk ik nog, een huis dat ik kan lezen.

Het is oktober 2014. Ik ken L. nog maar net en de liefde zal een paar weken duren. L. is afleiding van het Grote Verlies. L. speelt gitaar en schaakt. Hij is een imponerend grote man met prachtige krullen en tal van onzekerheden. Daarnaast heeft hij financiële problemen en een ingewikkelde relatie met zijn moeder. L. snijdt zijn ritalin aan de keukentafel. Ik kijk naar hem vanuit de deuropening. Ik ben een dralend kind, hij kijkt op. Misschien dat ik vraag: ‘Wat doe je?’ Misschien dat hij sust: ‘Ik kom er zo aan.’ We bekijken samen het einde van de film. Olivier B. Bommel en Zwelgje nemen afscheid van elkaar. Dat is hartverscheurend, maar ook – en dit besef volgt vrij snel – verstandig. Van vuurspuwende draken word je uiteindelijk niet gelukkig.

 

Een opdracht

Straks zal ik zeggen dat het goed komt. Of in elk geval iets sputteren over nieuwe uitdagingen. Het leven als een vrolijke ontdekkingstocht. Een blank canvas voor mij om te beschilderen. Een zwart gat dat alles opslurpt. Nou goed, over die metafoor moet ik nog wat langer nadenken misschien. Vandaag wordt er afscheid van mij genomen. Twee jaar lang heb ik les gegeven. Ik heb net zo lang voor docent gespeeld totdat ik het werd. Vandaag is mijn laatste werkdag.

Afscheid nemen van een collega die een nieuwe stap gaat zetten in zijn/haar carrière, heeft doorgaans iets hoopvols. Afscheid nemen van een collega die zich daarna mag gaan melden bij het UWV, heeft ook iets pijnlijks. Of misschien denk ik dat alleen maar, omdat ik zelf die collega ben. Ik heb besloten mijn werkloosheid aan te gaan pakken als een depressie. Ik zal beginnen met het stellen van concrete en haalbare doelen (geluk schuilt in minuscule overwinningen). Allereerst: sta ’s ochtends op (ook al is er weinig reden om op te staan). Kleed je aan (ook al was je niet van plan om naar buiten te gaan). Ga naar buiten (ook al is het koud). Het lijken kinderachtige regels, maar de werkloosheid is een roofdier dat geduldig in de schaduw wacht op het moment dat jij je even ontspant. Voor je het weet, vis je met een natte vinger brokjes chips uit de naden van je bank. Wees daarom alert. Denk verder vooruit dan het wc-papier lang is. Wacht niet af. Pak elke kans met beide handen. Ga door. Stilstand is achteruitgang. Ga schaamteloos op je bek. Ga door! Ontplooi jezelf. Schrijf een column. Doe iets leuks. Overtuig. Bluf. En onthoud: jij bent je enige obstakel.

Tijdens cognitieve gedragstherapie worden helpende gedachten geformuleerd die het zelfvertrouwen en het gevoel van controle van de cliënt moeten vergroten. Daar moet ik nog aan werken. Komt goed. Ik heb er bijna zin in: het leven als een opdracht.