Liefde in tijden van Corona: Deel 19

‘Hoe heb je me gevonden, nee, hoe wist je dat ik het was? Je gaat me nu niet vertellen dat ik er nog precies zo uitzie als zestig jaar geleden. Ik ben misschien oud, maar niet seniel, Matteo.’

De ogen van de oude man twinkelden zacht.

‘Wie zegt dat ik je gevonden heb? Misschien heeft het Lot ons bij elkaar gebracht? Misschien ga ik al jaren alle deuren in alle steden af en hang ik op elke deur exact hetzelfde bericht? En ben jij, mevrouw Garcia..’

‘Guilia alsjeblieft.’

‘En jij, mevrouw Guilia, was misschien de eerste die bijkans flauwviel na het lezen van mijn briefje. Toen wist ik zeker dat jij het was. Al het bloed trok weg uit je gezicht.’

De oude man lachte zijn herkenbare lach. Hij had hooguit iets minder tanden.

‘Matteo..’

‘Zeg maar niets, paradijsvogel, we hebben nog dagen, en met een beetje geluk nog weken of maanden om al onze verloren verhalen in te halen.’

De oude man vouwde zijn hand uitnodigend open.

 

Liefde in tijden van Corona: Deel 18

Het was onvermijdelijk: het briefje op de deur bracht mevrouw Garcia uit haar gebruikelijke evenwicht. Ze wist precies van wie het briefje afkomstig was. Maar dat was onmogelijk! Matteo was weggehaald om te sterven tussen de stervenden. Zij had met haar eigen ogen gezien hoe hij in zijn bed werd weggereden. Diezelfde week werd zij officieel gezond verklaard en uit het Coronahuis ontslagen. De opluchting smaakte bitter. Matteo zou alleen sterven, want gezonde mensen waren in het Coronahuis niet welkom. Bij thuiskomst omhelsde zij haar ouders en haar broertjes lang en stevig. Mevrouw Garcia, die toen nog gewoon Guilia heette, huilde honderd hete tranen. Daarna greep zij het leven bij de lurven en liet niet meer los.

Liefde in tijden van Corona: Deel 17

“Ik heb je nog jarenlang gezocht, paradijsvogel. Ik hoorde je in elke meisjesstem, in elke vederlichte voetstap, ik zag je in elke frêle gestalte aan de andere kant van het plein. Na de crisis pakte ik mijn studie weer op in een andere stad. Dus ik wist wel dat ik mezelf voor de gek hield en dat niet jij, maar enkel jouw herinnering door mijn studentenstad dwaalde als een geest zonder huis. Het was een wonder, had dr. Romano gezegd. De mensen in het eindstation genazen vrijwel nooit. Waarom ik ineens zoveel zieker werd en na een week net zo snel weer genas, begrijp ik nog steeds niet. Ik had een engeltje op mijn schouder, misschien, maar ik dacht zelf liever aan een paradijsvogel.”