Winona Ryder Of Vliegen zwemmen niet

Een zwart-witte kat gleed op zijn rug van de vensterbank af. De kat had geen achterlijf, geen achterpoten, geen staart. Hij was nog aanspreekbaar, dus ik vroeg hem wie hij was. Hij heette Carl, zei Carl. Ik kende geen Carl. Eerder die dag waren twee vrienden van me wakker geworden als vos en octopus. Ze hadden het zelf niet eens meteen door. De octopus sloeg ´s ochtends zijn tentakels om mijn mensenbenen en ik deed mijn best om zijn omarming te accepteren. Tegen een aanwezige fluisterde ik: ‘Hij weet het nog niet.’ De avond ervoor hadden de vos en ik gestreden om de liefkozingen van de octopus. We wonnen allebei.

Ik besteeg een trap, zo lang en smal en recht als de roltrappen in de Londense ondergrondse. Bovenaan de trap stonden drie meisjes die eruitzagen zoals stewardessen in films eruitzien. Met kokerrokken, opgestoken haar en inwisselbare gezichten. Hun lach smolt samen in een ring van licht. Mijn moeder merkte op dat ik er nu tenminste niet zo depressief uitzag. De legergroene rugzak zat scheef op mijn rug, maar ik voelde me stoer en capabel. Klaar voor mijn missie.

“We zagen Winona Ryder dubbelklappen op een klapstoel.”

Chandler reed, ik zat op de bijrijdersstoel. Ik droeg mijn zwarte jurk met die kleine witte bloemen. We renden naar huis via een grote stationshal. We lachten, of eigenlijk lachte ik om hem, omdat hij de weg naar huis niet meer wist en ik wel. We zagen Winona Ryder dubbelklappen op een klapstoel. Ik vond het aanstellerij van mevrouw Ryder. Maar Chandler, de schat, vergat mij onverbiddelijk.

Het moest lente zijn, de hele lucht was gevuld met kleine witte bloemen. We liepen met onze fietsen aan de hand. De zon scheen, je haar leek blonder. We kwamen aan in een dorpscafé waar de sfeer gemoedelijk was en de vloer modderig. Ik droeg slippers.

We zouden gaan zwemmen, maar het meisje was veranderd in een vlieg. Misschien maar goed ook, want ik had mijn benen niet geschoren.

Ik vraag me soms af wie toch die mensen zijn die dromen dat ze boodschappen doen.