Damestasje of Vrij naar Biesheuvel

Alle menselijke hoop, alle verlangens naar liefde en geborgenheid, alle ambities om iets te betekenen in deze wereld, zijn hoegenaamd zinloos wanneer ze op de eindstreep gereduceerd worden tot de inhoud van een leren damestasje. De zoon houdt het tasje op zijn schoot. ‘Mijn moeder is yoghurt,’ vertelt hij met droge ogen. Ze ligt nu twintig jaar onder de grond, dus zijn moeder is verworden tot een stel botten drijvend in een yoghurtachtige substantie. Zo stelt de zoon zich dat voor. Hij denkt een moment aan het driehoekige gat in de schedel waar ooit de neus zat van zijn moeder. ‘Ik hoop dat ik later ook een zoon heb,’ zegt de toch niet meer zo jonge zoon. ‘En dat hij dan iets van mij bewaart. De jeugd flikkert tegenwoordig alles maar weg.’ Hij schudt zijn hoofd.

“Mijn moeder is een tasje geworden. Het is niet anders.”

‘Soms als ik er niet meer zeker van ben of ik besta, pak ik dit tasje, open het en ruik eraan. Dan weet ik weer zeker dat ik besta, dat ik een zoon ben van een moeder die deze tas bezat. De geur brengt mij rechtstreeks terug naar het begin van mijn bestaan dat ik mij nooit herinneren kon. De geur verbindt me aan mijn leven en aan mijn moeders dood. Mijn moeder is een tasje geworden. Het is niet anders. Heel soms neem ik een pepermuntje of een Rangetje uit haar tas. Ik vrees het moment dat het snoep op is. Is het geoorloofd om een nieuwe pepermuntrol in de tas te leggen? Een rol die nooit is aangeraakt door mijn moeders handen?’ De zoon drukt het tasje voorzichtig tegen zich aan. Dan legt hij zijn bril naast zich neer op de bank. Ik denk dat hij de tranen uit zijn ogen wil vegen, maar in plaats daarvan vouwt hij zijn handen voor zijn borst en begint het Onzevader. Na ‘verlos ons van het kwade’ barst hij alsnog in snikken uit.