Bakkie

‘Hoe gaat het?’ Ik stel me voor dat mijn samengeknepen stem het gemalen vlees is en mijn telefoon de vulmachine. Aan de andere kant ontstaat een slinger van worstjes. ‘Slecht, zoals altijd,’ zegt M., ‘dus eigenlijk gaat het wel prima.’ Dit antwoord verrast mij niet. M. geeft er de voorkeur aan om eerlijk of, zo je wil, bot te zijn, ook als dat betekent dat hij vivisectie moet plegen op zijn eigen gemoedstoestand.

“Lichtheid en zwartgalligheid streden bij hem voortdurend om voorrang, maar ze vertelden beide hetzelfde verhaal: Ik heb niks te verliezen. Ik heb alles te verliezen.”

M. was mijn huisgenoot tijdens mijn eerste jaar in Amsterdam. Aan de ronde keukentafel, in optrekkende stamppotdampen, doorspekte hij zijn verhalen met flauwe grapjes, scherpe observaties, verrassend zachte sentimenten en een flinke scheut ongezouten mening. Lichtheid en zwartgalligheid streden bij hem voortdurend om voorrang, maar ze vertelden beide hetzelfde verhaal: ‘Ik heb niks te verliezen. Ik heb alles te verliezen.’ M. streefde naar een meeslepend leven. Soms ging hij weg op zijn motor. In tijden van werkloosheid sleepte het leven hem alleen niet zo ver, maar naar een café in de buurt.

Wie werkloos is, moet in zichzelf geloven terwijl niemand anders dat schijnt te doen. De werkloze is dus verplicht optimistisch. Wanneer mensen de werkloze vragen wat hij de hele dag doet, antwoordt deze plichtmatig: ‘Ik houd de moed erin.’ Met elke sollicitatie kan de werkloze niks, en dus alles, verliezen.

Laatst twijfelde een psychiater hardop aan haar eigen noodzakelijkheid. Ze vertelde over een oude mevrouw die alleen woonde, slecht ter been was, weinig bezoek kreeg en klinisch depressief was. Kon de depressie van mevrouw het best behandeld worden met medicatie voorgeschreven door de psychiater of met een pannetje soep van de buurman? De psychiater had ontslag genomen met de nu al legendarische woorden: ‘Er is meer soep nodig.’

‘Bakkie doen?’ vraag ik aan M. Ik neem mezelf voor om vandaag de soep te zijn. Niet omdat ik een onzelfzuchtig of goed mens ben, maar omdat we allemaal soms soep nodig hebben.