Fantoompijn

We treffen elkaar op de trap. Ze vraagt of ik ook elke vrijdag vrij ben. Ik ben tegenwoordig àltijd vrij, zeg ik. Ik hoop dat ik luchtig klink, of in elk geval toch niet zielig. Mijn buurvrouw negeert mijn poging, ze vat mijn leven tactloos voor mij samen. Ik geloof dat ik mijn buurvrouw een beetje haat. Ik pantser mij met een grimas en zeg haar dat het wel goed komt. Nee, het komt niet alleen maar goed, het wordt verdomme fantastisch. Ik schiet haar voorbij. In mijn haast blijft mijn ziel ongelukkig haken achter haar kapstok.

“We zwijgen om elkaar te beschermen tegen beter weten.”

Het contact met mijn buren is vriendelijk, maar gaat meestal niet veel verder dan ‘hallo’ en ‘fijne avond’. Persoonlijk vind ik een beetje afstand tot degene die ongevraagd zo dichtbij komt wel gepast. Want je hoort weleens wat. We zwijgen tegen elkaar over huilende kinderen, ruzies en slaapkamergeluiden. We zwijgen, omdat we allemaal hetzelfde zijn achter onze muren van papier-maché. We zwijgen om elkaar te beschermen tegen beter weten. Maar niet al mijn buren hanteren dezelfde beleefde distantie. Zo was er een keer een conservatoriumstudent die mij zijn erectie wilde laten zien (sindsdien wantrouw ik de gevoelige natuur van muzikanten en die van jazzliefhebbers in het bijzonder). Er was ook een buurvrouw met een wit hondje die elke ochtend haar huidschilfers en hondenharen uitstrooide over ons balkon. Ze wilde niet dat we haar een mietje noemden, dus noemde mijn toenmalige vriend haar steevast ‘het lekkere wijf boven’. Mijn huidige buurvrouw is handig met zolderkamers en illegale Airbnb. Ik heb een keer een boekenbon gekregen voor de overlast.

Kort na onze ontmoeting op de trap ontvang ik een appje van de buurvrouw. Dat het raar kan lopen in het leven, maar dat het uiteindelijk toch goed komt. Ze vraagt of ik er weleens over heb nagedacht om kleuterjuf te worden. De haat zakt, veel te traag, zoals het water in mijn gootsteen.