Dostojevski

Er zit een gast naast me die Dostojevski leest. In het Duits. Hij onderbreekt zijn poging tot Russische literatuur (maar dan dus Duits) door een eigenhandig gerolde sigaret te roken en hapjes te nemen van een tomatenquiche. Ik weet dat het onverstandig is, of toch op z’n minst typisch, maar ik geloof dat ik later een man wil die af en toe rookt. Eentje die zijn koffie zwart drinkt. Eentje die weleens iets te laat naar bed gaat en mij dan wakker maakt. Bij voorkeur zijn die drie mannen trouwens samen één man. Deze man mag mij liefdevol uitlachen wanneer ik thee drink. Samen krijgen we kinderen die in z’n geheel niet op mij lijken, omdat ik zo recessief ben als de pest.

“Jongens die met hun negentien jaar al leden aan een diep doorleefde Weltschmertz waar ik hen dan in al mijn barmhartigheid vanaf zou helpen.”

Vroeger vond ik jongens aantrekkelijk die weinig lachten. Bleke jongens die roerloos aan de rand stonden van de kroeg en die door hun wimpers heel even naar mij loerden. Jongens voor wie ik eigenlijk niet bestond. Jongens, zo stelde ik me dat voor, die in hun vrije tijd nadachten over wereldpolitiek of Russische literatuur of die toch in elk geval Sartre konden citeren. Jongens die met hun negentien jaar al leden aan een diep doorleefde Weltschmerz waar ik hen dan in al mijn barmhartigheid vanaf zou helpen. Ik was licht, zij waren duister. Samen zouden we een schemergebied creëren waarin ontstellend veel mogelijk was. In de jaren erna heb ik nochtans weinig gesproken over wereldpolitiek of Russische literatuur met mijn niet zo bleke geliefden. Soms fluisterde ik: ‘De hel, dat zijn de anderen’ en dan werd ik wat meewarig aangekeken.

De vader van mijn onherkenbare kinderen is misschien dertig jaar. Hij krabbelt zinnen in een boek. Ik denk dat hij een hipster is of een schrijver zonder schaamte. Hij luistert naar muziek op zijn koptelefoon terwijl we nu ook samen zouden kunnen luisteren naar de glasbak of de tram. Ik zou hem kunnen vertellen over de sneeuw. De sneeuw in mijn straat is beweeglijk en licht als honderden vlindervleugels. We moeten snel zijn, waarschuw ik, voor ze wordt opgeveegd. Ik sleur hem aan zijn koptelefoon de iepensneeuw in.