Onder de avocadoboom

In de krappe schaduw van de avocadoboom zet ik mijn stoel neer. De hond ligt op de veranda met zijn snuit mijn kant uit. Hij lijkt op dit punt van de vakantie tevreden met elk restje aandacht dat hij toegeworpen krijgt. Ik ben hem dankbaar voor zijn domme vertrouwen. ’s Nachts slaapt hij naast me op een matje. Zijn geur en ademhaling stellen gerust. Er is ook een bewaker voor de nacht, maar hij stelt weinig gerust. Ik fluister tegen de hond, zodat de bewaker niet denkt dat ik gek ben.

“Eenzaamheid neemt de broze vorm aan van gestold poedersuiker.”

De boom draagt niet veel vruchten. Misschien is ‘ie onlangs geplukt. Ik heb er een foto van gemaakt die zeer geschikt is om naar mensen in Nederland te sturen. Kijk nou, app ik, ik zit hier te chillen onder mijn eigen avocadoboom. Wat zeg je? O ja, jij ook nog de beste wensen. Ik zou haast vergeten dat deze tuin mijn toevluchtsoord is. Ik ben op de vlucht geslagen, ik kan er niks fraaiers van maken. Ik ben gevlucht voor obligaat gefeest. Met Nieuwjaar neig ik naar sentimentele gedachten. Eenzaamheid neemt de broze vorm aan van gestold poedersuiker. Tanzania, dacht ik, daar moet ik heen.

Even voor de jaarwisseling ging mijn telefoonwekker. Ik keek van de vier oplichtende nullen naar de slapende hond op de grond. Dit is avontuur, fluisterde ik in zijn oor. Dit is het leven. Hee psst, ik leef. Daarna legde ik mijn telefoon op de vloer, met het schermpje naar de grond. De vloedgolf aan berichten stortte loodrecht het beton in.

Op de heenreis zat ik tien uur vast op het vliegveld van Dar es Salaam. Ik haalde snoep uit een aftandse automaat, gewoon om maar iets te doen te hebben en mijn benen te strekken. De blikken van mijn medereizigers vermoeiden mij. Ik was nog veel witter en nog meer alleen dan ik dacht. Ik legde mijn hoofd tegen mijn rugzak en probeerde wereldwijsheid uit te stralen. Ergens huilde een baby. Ik deed uren alsof ik sliep.

Nog steeds doe ik liever alsof.