Cavia

‘Cavia’s? Ik dacht dat je een kat had?’

‘Heb ik ook. Maar ik zag dus afgelopen week een filmpje van in slow motion springende cavia’s. Elke keer als ik het keek werd ik er opnieuw vrolijk van. Echt hilarisch.’

‘Hoe vaak heb je het bekeken?’

‘Vijf keer? Misschien zes..’

‘Heb je het gevoel dat je de cavia’s nodig hebt?’

‘Ehm, dat zou ik nou ook weer niet willen beweren. Jij vroeg me om iets positiefs te benoemen van deze week, dus..’

‘Ja.’

‘Ja dus.’

‘En verder?’

‘Hoe bedoel je?’

‘Deden de cavia’s nog iets bijzonders?’

‘Nou, het geniale is dat elke cavia dus van tapijt naar tapijt springt. En ze doen dat ook nog eens met een stuk wortel in hun bek! Zonder wortel springen ze niet. Heel eigenaardig.’

‘Ik begrijp dat dat er grappig moet hebben uitgezien.’

‘Nee, ik denk eigenlijk dat je het niet begrijpt. Speelde je als kind vroeger nooit dat spel dat je voeten de grond niet mochten raken? Dat de vloer lava was? Dat is dus wat de cavia’s ook doen. Grappig, toch?’

‘Ja.’

‘Je hebt zelf zeker geen huisdieren.’

‘Voelde je nog andere dingen bij het zien van de filmpjes behalve blijdschap?’

‘Ehm.. Rust? Is dat een emotie? Ik werd er wel zen van, maar dat komt waarschijnlijk omdat alles in slow motion werd afgespeeld.’

‘Vind je dat het leven soms te snel gaat voor je?’

‘Nou, wanneer ik mijn trein mis, gaat de tijd absoluut sneller dan ik fietsen kan!’

‘Dat bedoel ik niet. Ik bedoel of het leven op normale snelheid aan je voorbijflitst?’

‘Vind je dat ik rustiger aan moet doen?’

‘Vind jij dat je rustiger aan moet doen? Ben je vaak druk in je hoofd? Heb je de cavia’s nodig?’

‘Misschien. Ze hebben van die fluffy buikjes die in slow motion wiebelen, snap je?’

‘Hm. Waar doet je dat nog meer aan denken?’

‘Mijn moeder? Nee? Mijn vader?’

‘Waarom vind je het belangrijk om mij te plezieren?’

‘Ik wil mij geliefd voelen.’

‘Jij bent mijn cavia.’

‘Pardon?’

‘Ga eens staan. Zo ja. Ietsje verder nog. Tot aan de rand van het tapijt. Nu, spring!’