Eerst was het zomer. De mensen gedroegen zich als toeristen. Ze bezetten het complete stadspark met hun barbecues en gitaren en bleke kuiten. Ze zongen liedjes. Ze wierpen lege blikken bier naar de eenden in de vijver. Gewoon, omdat het leven gevierd moest worden. Hij hield niet van al dat overtollige plezier. Hij wist: hij moest de zomer ondergaan. De zomer was een noodzakelijke operatie.
Meermaals werd de dertiggradengrens gepasseerd. Op de radio telde men, aanvankelijk enthousiast, het aantal dagen dat de hittegolf al standhield. De zomer wist maar van geen ophouden. Het gras in het park verdorde en werd te stekelig om in te zonnen. De mensen hielden zich schuil in de airco waar de wind niet kon komen. De zon smolt hun hersenen tot een eensgezinde moes. Er viel al weken geen regen.
Vroeger, toen hij nog weleens op feestjes kwam en mensen hem vroegen wat hij deed, antwoordde hij onomwonden: Ik ben een bladblazer. Ze dachten op de een of andere manier vaak dat hij een grap vertelde. ‘Maar nu serieus,’ zeiden ze dan. ‘Ja echt,’ antwoordde hij met een kinderlijk open blik.
Een enkele keer informeerden de mensen op de feestjes naar waar en wanneer. Maar ze vroegen nooit waarom. Alsof ze wel begrepen dat de lange, kalme bladblazer met zijn Black & Decker GW3030 heel precies een existentiële zenuw kon blootleggen.
Sommige bomen lieten op het einde van de zomer hun bladeren vallen. Als noodplan. De bladblazer nam een bruin opgekruld blad tussen duim en wijsvinger, plette het delicate skelet en verkruimelde het zachtjes. De bladblazer was hoopvol gestemd: het kon nu echt niet lang meer duren.